rfu


Hoofdsponsors:






Het skūtsje
Van alle scheepstypen in de Nederlandse binnenvaart is de tjalk het meest verbreid. De tjalk is niet een specifiek scheepstype, maar meer een familienaam voor allerlei soorten schepen. Omstreeks 1675 komt het woord tjalk voor het eerst voor. Tot de familie van de tjalkachtigen hoorden in de 17de en 18de eeuw de damloper, de kaag en de smak. In de 18de, 19de en 20ste eeuw worden ondermeer genoemd: de paviljoentjalk (roef onder een verhoogd achterdek), de dektjalk (roef in het achterschip, onder het dek) en de hektjalk (hoog oplopend achterboeisel met hennegat). Een grote tjalk werd in Fryslān ‘skūte’ genoemd (80-90 ton laadvermogen).
Nog grotere tjalken werden in Fryslān ‘tjalk’ genoemd (zeegaand en 100-120 ton laadvermogen). Het bekendste tjalkschip in Nederland is de Friese vorm: de Friese Tjalk oftewel ‘skūtsje’ wat Fries is voor 'schuitje'. Door oude scheepsbouwers werd dit type ‘roefschip’ genoemd (roef met opbouw die boven het dek uitsteekt). Ze zijn voornamelijk gebouwd in Fryslān voor de noordelijke binnenwateren, voor de vrachtvaart onder zeil. Aanvankelijk werden de schepen gebouwd in hout, bestemt voor het vervoer van onder meer mest, terpaarde en aardappelen over de ondiepe, nauwe vaarwegen van Fryslān. Een skūtsje heeft een laadvermogen van 8 tot 16 ton. De lengte varieerde van 10 tot 14 meter. Langer dan 14,50 meter konden de skūtsjes niet zijn, omdat dit in Fryslān de maximale scheepslengte was voor vaarten van de derde klasse. Skūtsjes hebben een opgebouwde roef met daarvoor tot de mast een laadruim en achter de roef de stuurvoorziening.

Het onderscheidt zich van Groninger en Overijsselse tjalken door een vloeiend in het water weglopende kop en kont, de zg. ‘geveegde kont’. Opvallend zijn de naar binnen vallende boeisels op het voor- en achterschip boven een brede welling (berghout) uitlopend in robuuste brede drammen en stuiten, de ronde kimmen en het zeer geveegde voor- en achterschip.
Vanaf 1889 werden skūtsjes gebouwd in zogenoemd staalijzer, waarbij nog steeds de lijnen van de houtbouw werden gevolgd. Ze werden toen ook langer: 15 tot 20 meter en kregen een laadvermogen van ongeveer 12 tot 50 ton. Skūtsjes werden gezeild of gejaagd (getrokken bij tegenwind). De vracht bestond uit turf, takken, aardappelen, bieten, mest, terpaarde of bouwmateriaal. Na 1920 begon de motorisering van de scheepvaart. Skūtsjes werden toen soms uitgerust met een opdrukker, die werd bediend vanaf het achterdek van het skūtsje. Pas na de Tweede Wereldoorlog werden de zeilen vervangen door motoren. De 'roefskippen' waren als vrachtscheepjes niet langer rendabel toen grote gemotoriseerde binnenvaartschepen, die een laadcapaciteit hadden van honderden tonnen, hun rol overnamen.
Veel skūtsjes verdwenen onder de sloophamer, kregen een functie in het buitenland of werden omge-bouwd tot woonarken. Vanaf de jaren zeventig werden veel van deze afgedankte skūtsjes weer terug-gebracht in originele staat, deels voor pleziervaart en deels voor wedstrijdzeilen. Het laatste ijzeren skūtsje voor de vrachtvaart liep in 1933 voor Jacob de JONG uit Witmarsum bij de werf Draaisma in Franeker van de helling.
















Bekende Friese scheepsbouwers van skūtsjes waren: Barkmeijer (Briltil, Dokkum, Sneek en Stroobos), Bos (Echtenerbrug), Bijlsma (Warten), Croles (IJlst), Draaisma en Brandsma (Franeker), Van der Werff en Roorda (De Piip) (Drachten), Van der Werff (Wergea), Van der Werff en De ROOS en Van der MEIJDEN (Leeuwarden), Van der Werf (Kootstertille en Sneek), Van der Zee (Joure), Wildschut (Gaast-meer) en Zwolsman (Makkum).

Voor een uitgebreide historie over skūtsjes, scheepstimmerwerven, scheepsmetingen, wedstrijden enz. kunt u terecht op de website van de Stichting ‘Foar de Neiteam’,
www.skutsjehistorie.nl.

Troch de Wyn

Aan boord voeren schippersfamilies, die betere tijden gekend hadden, maar ook een diepe crisis hadden overleefd. Tot de Tweede Wereldoorlog beheersten deze schepen het transport op klein water. Over de mensen, de schepen, de bouwers en de wateren waar de skūtsjes voeren gaat een prachtige, kloek naslagwerk. De kundigste auteurs hebben eraan meegewerkt waaronder ons bemanningslid Frits JANSEN. En het boek staat vol prachtige, unieke foto’s (ook van de ‘Jonge Rein’).


U kunt het allemaal lezen in het boek “Troch de Wyn 1866-1966, De historische rijkdom van het skūtsje”

ISBN: 978-90-77948-66-8
Te bestellen bij Uitgeverij PENN.nl